Nieuwsbrief oktober 2012: bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling
Inleiding
Regelmatig worden we geconfronteerd met vragen uit het veld waarom nu eigenlijk dode dieren en of monstermateriaal (mest, neusswabs, longspoelingen e.d.) naar de gezondheidsdienst of andere laboratoria moeten worden opgestuurd en waarom de uitslag zo lang op zich laat wachten.
Het gaat te ver om hier erg diep op in te gaan maar wij zullen in deze nieuwsbrief u trachten uit te leggen hoe de werkwijze is en waar mogelijke knelpunten liggen.
Uiteindelijk doel is dat we meer inzicht krijgen welke ziekteverwekkers er op uw stal en breder in de kalversector, op bepaalde momenten actief zijn en hoe hier adequaat op te reageren.
Waarom bacteriologisch onderzoek?
Bij een niet steriele infectie kunnen de veroorzakers o.a. bacteriën, mycoplasma’s, virussen, gisten, coccidieën, cryptosporidiën en schimmels zijn. Helaas is het zo dat we bij onze kalveren vaak ook nog meerdere veroorzakers op hetzelfde moment kunnen hebben. Een ding is duidelijk tegen virussen werkt geen enkel antibioticum en zal de afweer van het dier de infectie moeten overwinnen!.
Maar stel dat we met een infectie van bacteriën te maken hebben is dit aan te tonen middels een kweek met een daarmee gepaard gaande gevoeligheidsbepaling. Zo kunnen we dan de infectie gericht behandelen.
Van belang is echter wel dat representatief materiaal wordt opgestuurd van bij voorkeur niet behandelde dieren om een zo betrouwbaar mogelijke uitslag te krijgen. Regelmatig komen ook uitslagen binnen waar geen ziekteverwekker wordt aangetoond. Zo’n uitslag moet met de nodige zorgvuldigheid beoordeeld worden. Sterfte door extreme vermagering (cachexie) is een management probleem, zoals ook pensdrinken (verhoorning pensepitheel). Soms zijn dieren reeds behandeld tegen een bepaalde kiem maar is het dier doodgegaan aan secundaire infecties of aan de verzwakking van de primaire veroorzaker.
Hoe wordt een kweek genomen?
Indien een dier ter sectie wordt aangeboden, wordt eerst het dier opgesneden en gekeken welke organen afwijkend zijn van het normale, vervolgens beoordeeld de patholoog wat de waarschijnlijke doodsoorzaak is. Dan neemt hij monsters van de organen die ontstoken zijn of bijvoorbeeld mest en deze monsters gaan naar het laboratorium.
In het laboratorium neemt men met een steriel staafje wat materiaal voor een kweek. Dit moet zeer precies gebeuren om te voorkomen dat je andere niet steriele gebieden aanraakt, anders ontstaat er verontreiniging van de kweek en de bedoeling van de kweek is juist om die bacteriën te laten groeien die de infectie hebben veroorzaakt.
Inzetten van een kweek
Na dit gedaan te hebben wordt het materiaal op een voedingsbodem voor bacteriën gezet die steriel is. Hier zullen de bacteriën, afhankelijk met welke wete maken hebben, in meer of mindere mate groeien. Let wel: de ene bacterie groeit beter als de andere op verschillende voedingsbodems (bijvoorbeeld bloedagar) of zelfs zonder zuurstof
De meeste bacteriën groeien het beste bij 37 graden C, daarom worden de voedingsbodems gedurende 24 uur in een broedstoof gezet. Na minimaal 24 uur zijn de bacteriën gegroeid in kolonies en kan er bepaald worden met welk soort bacteriën we te maken hebben. Er wordt dan gekeken naar o.a. de kleur, geur, grootte en groeiwijze van de kolonies. Ook wordt erop gelet of de bacteriën wel of geen bloed hebben verteerd op de bloedagarplaat (haemolyse).
Al deze eigenschappen kunnen helpen bij het bepalen welke bacterie mogelijk de veroorzaker is. Bij twijfel worden er nog aanvullende testjes gedaan met behulp van chemische reacties of wordt nog een extra ophoping gedaan om moeilijker groeiende bacteriën eruit te halen (bijvoorbeeld salmonella ophoping).
Let wel dat op een plaat soms meerdere kolonies kunnen groeien enerzijds omdat het in het monstermateriaal meerdere ziektekiemen zaten anderzijds door bijv. een verontreiniging.
Het antibiogram
Als de bacterie vastgesteld is wordt er opnieuw een monster genomen van de kolonie en worden deze geënt op een nieuwe cultuurplaat waarop verschillende antibioticum schijfjes zitten.. Deze plaat wordt wederom gedurende 24 uur in de broedstoof gezet en dan kan gekeken worden welk antibioticum de groei van deze specifieke bacterie heeft afgeremd (geen groei). Groeit de bacterie tot vlak bij de tablet dan is er sprake van resistentie voor dat antibioticum. Is er een duidelijke heldere zone (remmingszone) rondom de tablet (hier heeft geen bacteriegroei plaatsgevonden) dan is de bacterie juist wel gevoelig voor het antibioticum. Niet alleen de remmingszone maar ook de grootte van de remmingszone is van belang. Voor ieder antibioticum geldt een minimale remmingszone. Op grond van de uitslag van het antibiogram wordt een keuze gemaakt voor het meest geschikte antibioticum.
Hier zie je duidelijk rond welk antibioticum geen groei plaats heeft gevonden (helder rond tablet) en afhankelijk van deze remmingszone wordt de gevoeligheid van de bacterie voor het antibioticum bepaald.
Conclusie
Sectie alleen kan inzicht geven waar het dier naar alle waarschijnlijkheid aan dood gegaan is, Echter om de veroorzaker vast te stellen zal een bacteriologisch onderzoek gedaan moeten worden gevolgd door een gevoeligheidsbepaling. Voor virussen, mycoplasma en coccidieen dienen weer andere laboratoriumonderzoeken te gebeuren.
Besef dat een definitieve uitslag minimaal 48 uur tot wel meer als 5 dagen op zich kan laten wachten nadat het dier of monster bij het laboratorium is aangekomen.
Opmerking
In het veld hoort u soms dat binnen 24 uur reeds uitslagen bekend zijn wat betreft gevoeligheid. Besef dan dat hier direct monstermateriaal is geënt op een groeiplaat zonder dat er eerst een reincultuur is gemaakt van de afzonderlijke bacteriekolonie en het kan zijn dat u tegen de verkeerde veroorzaker of met een verkeerd antibioticum gaat behandelen!
In het ergste geval gaat u tegen een verontreiniging behandelen die niets met uw probleem te maken heeft.